Op 14 december 2016 heeft de rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan over teruggave van door het Allard Pierson Museum tentoongestelde kunstvoorwerpen. De rechtbank oordeelde dat de kunstvoorwerpen moesten worden afgegeven aan de Staat Oekraïne.
Enige jaren geleden (van 6 februari tot en met 31 augustus 2014) heeft in het Allard Pierson Museum te Amsterdam (“APM”) de tentoonstelling ‘De Krim – Goud en Geheimen van de Zwarte Zee’ plaatsgevonden. Vijf musea uit Oekraïne leenden kunstvoorwerpen uit de periode van de Oudheid tot de vijftiende eeuw (hierna: “de Krimschatten”) uit aan het APM. Vier van de vijf musea waren gevestigd op de Krim (hierna: “de Krim Musea”). Tijdens de expositie, in maart 2014 sloot de Krim zich aan bij de Russische Federatie. De aansluiting is niet erkend of aanvaard door de Verenigde Naties, de Europese Unie en Nederland.
Geschil
Het Oekraïens Ministerie van Cultuur heeft vanaf 31 maart 2014 bij het APM aanspraak gemaakt op (vervroegde) teruggave van de Krimschatten. Zij wilde niet dat de Krimschatten werden teruggegeven aan de uitlenende Krim Musea. De Krim Musea daarentegen wilden dat de door hen uitgeleende Krimschatten aan hen werden geretourneerd.
Vanwege deze tegenstrijdige aanspraken besloot het APM haar verplichting tot teruggave na beëindiging van de tentoonstelling op te schorten. Zij wilde niet schadeplichtig worden indien zij ten onrechte aan de ene dan wel de andere partij de Krimschatten zou afgeven. Het APM berichtte aan partijen dat zij de Krimschatten als zaakwaarnemer onder zich zou houden totdat een rechter zich over de kwestie had uitgesproken.
Procesverloop
Bij dagvaarding van 19 november 2014 startten de Krim Musea een procedure tegen het APM bij de rechtbank Amsterdam tot afgifte van hun bruikleen. In die procedure kwam de Staat Oekraïne tussenbeide en vorderde op haar beurt afgifte van de Krimschatten. Oekraïne stelde eigenaar te zijn; de Krim Musea bestreden dat en stelden een zakelijk recht van beheer te hebben. De Krim Musea stelden bovendien dat de culturele band tussen de Krimschatten enerzijds en de Krim anderzijds, veel nauwer, sterker en ouder was dan die tussen de Krimschatten en de Staat Oekraïne.
Oekraïne stelde bovendien dat zij ook op basis van het “ UNESCO-verdrag 1970” (de op 14 november 1970 te Parijs tot stand gekomen “Overeenkomst inzake de middelen om de onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van culturele goederen te verbieden en te verhinderen”) gerechtigd was om de Krimschatten op te vorderen, aangezien zij onrechtmatig uit haar territoir waren weggevoerd. Zij vorderde als verdragsstaat haar cultuurgoed op. Zij was daartoe gerechtigd. De Krim Musea stelden dat zij, als rechthebbenden op de Krimschatten, krachtens Nederlandse wetgeving eenzelfde vorderingsrecht op basis van dit verdrag hadden.
De rechtbank werd daarmee geconfronteerd met twee diametraal ingestelde vorderingen. Als eerste beoordeelde zij de vordering van Oekraïne op basis van het UNESCO-verdrag 1970. De rechtbank stelde vast dat de Krimschatten naar Oekraïens recht cultureel erfgoed waren en dat daarom het UNESCO-verdrag 1970 van toepassing was. Dit betekende dat bij onrechtmatige uitvoer uit Oekraïne, de Krimschatten konden worden opgevorderd door de Staat Oekraïne. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van onrechtmatige uitvoer, ondanks het feit dat de Krimschatten aanvankelijk rechtsgeldig met een exportvergunning waren uitgevoerd. Cultuurgoederen die namelijk eerst rechtsgeldig zijn uitgevoerd maar niet in overeenstemming met de uitvoervoorwaarden worden teruggebracht, moeten als onrechtmatig uitgevoerd worden aangemerkt. Zo oordeelde de rechtbank, waarbij zij zich beriep op literatuur en uitleg van verwante internationale regelingen. Dit betekende dat de vordering van Oekraïne in beginsel toewijsbaar was.
Daarna kwam de rechtbank toe aan de vordering van de Krim Musea. De rechtbank oordeelde dat zij – nu de vordering van Oekraïne slaagde – de vordering van de Krim Musea niet inhoudelijk mocht beoordelen, omdat de vaststelling of de Krim Musea rechthebbenden waren op de Krimschatten in Oekraïne moest worden beoordeeld naar Oekraïens recht. De rechtbank beriep zich daarbij op het artikel 1012 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dat bepaalt dat de eigendom pas na teruggave kan worden vastgesteld.
De conclusie van de rechtbank was daarmee dat de Krimschatten aan Oekraïne moesten worden afgegeven door het APM. Voorts gaf de rechtbank nog enkele andere oordelen die voor het kader van deze bijdrage niet relevant zijn.
Commentaar Oostwaard
Centraal in de procedure staat het vorderingsrecht van de Staat Oekraïne tot terugvoer van onrechtmatig uitgevoerde cultuurgoederen op basis van het UNESCO-verdrag 1970. De rechtbank behandelt de vordering van de Krim Musea niet inhoudelijk. Of in hoger beroep door het gerechtshof tot eenzelfde conclusie wordt gekomen, zal er mede vanaf hangen hoe het gerechtshof de vordering van de Krim Musea karakteriseert. Oordeelt zij dat de Krim Musea hun vordering ook grondvesten op basis van het UNESCO-verdrag 1970 (een rechthebbende die onrechtmatig uitgevoerde cultuurgoederen opvordert), dan ligt een inhoudelijke afweging van de vordering van de Staat Oekraïne tegenover de vordering van de Krim Musea in de rede. Er is dan sprake van een samenloop van een en dezelfde vordering door twee verschillende partijen.
Karakteriseert het gerechtshof de vordering van de Krim Musea als louter een zakenrechtelijke vordering of een vordering gebaseerd op bruikleen, dan wordt mogelijk het oordeel van de rechtbank gevolgd. Er is dan geen sprake van met elkaar strijdige vorderingen op basis van het UNESCO-verdrag 1970 en dan dient de zaak in Oekraïne te worden voortgezet.
De rechtbank is er wel van uitgegaan dat er sprake was van onrechtmatig uitgevoerde cultuurgoederen. Het gerechtshof zal zich daar nog wel over gaan buigen. De Krimschatten zijn niet (op tijd) teruggegeven omdat er tussen de Staat Oekraïne en de Krim Musea verschil van mening is aan wie de Krimschatten moeten worden afgegeven. De Staat Oekraïne heeft daarmee min of meer zelf geblokkeerd dat de Krimschatten op tijd terug werden gegeven aan de Krim Musea. Vanuit de visie van de Staat Oekraïne begrijpelijk, maar of er dan sprake is van onrechtmatig uitgevoerde cultuurgoederen?
Wellicht kan de zaak ook zo worden gekarakteriseerd dat de Staat Oekraïne vreest dat haar cultuurgoed niet meer naar het territoir, waarover zij macht kan uitoefenen, wordt teruggebracht, terwijl dat wel de bedoeling was ten tijde van de uitvoer. Indien er strikt genomen geen sprake is van onrechtmatige uitvoer, dan zou de mogelijke consequentie zijn dan het gerechtshof de wederzijds ingestelde vorderingen alsnog inhoudelijk moet beoordelen, waarbij dan natuurlijk het antwoord op de vraag of de Staat Oekraïne de Krimschatten bij de Krim Musea op kon eisen van groot gewicht is. In zoverre helpt het de Staat Oekraïne dan dat de Krimschatten buiten het Krimgebied zijn gebracht. Immers bij een toewijzende uitspraak is zij dan verzekerd van teruggave. Echter, het is dan wel nodig dat de aanspraken over en weer inhoudelijk worden bekeken.
2016:
LINK NAAR HET VONNIS VAN DE RECHTBANK AMSTERDAM D.D. 14 DECEMBER 2016
2019:
LINK NAAR DE BIJDRAGE OVER HET TUSSEN-ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM VAN 16 JULI 2019
Auteursrecht: Deze bijdrage is onderzocht, geschreven en gepubliceerd voor de Blog over Kunstrecht van Oostwaard via oostwaard.com/kunstrecht. Het auteursrecht op deze bijdrage berust bij Oostwaard. Het is, anders dan het delen of plaatsen van een link naar de bijdrage, niet toegestaan deze bijdrage (al dan niet in bewerkte vorm) te verveelvoudigen en/of openbaar te maken, behoudens schriftelijke goedkeuring door Oostwaard. Het is niet toegestaan het materiaal te gebruiken in een context waarvoor deze niet bedoeld is. De gebruiker vrijwaart Oostwaard voor eventuele aanspraken van derden naar aanleiding van gebruik van het betreffende materiaal.