Nazaten van kunstverzamelaar Franz Wilhelm Koenigs (“Koenigs”) hebben bij uitspraak van het Gerechtshof Den Haag ongelijk gekregen in een geschil dat zij hebben met Museum Boijmans Van Beuningen (“Boijmans”) over tekeningen die aan hun voorvader hebben toebehoord.
Zij claimden dat een groot aantal tekeningen sinds 1935 door Boijmans in bruikleen wordt gehouden voor Koenigs en dat de eigendomsrechten tot de nalatenschap van Koenigs behoren. Het museum bestreed de juistheid van de claim. Het gerechtshof Den Haag heeft nu een vonnis van de rechtbank Rotterdam de dato 23 augustus 2017 bekrachtigd. De nazaten Koenigs hebben geen recht op de tekeningen en het museum houdt de tekeningen niet voor de familie Koenigs in bruikleen.
Koenigs (1881-1941) was een Duitse bankier maar is vooral bekend als kunstverzamelaar. Hij kreeg in 1939 de Nederlandse nationaliteit. Koenigs wist een grote collectie waardevolle schilderijen en tekeningen bij elkaar te brengen. In 1935 gaf hij zijn verzameling grotendeels in bruikleen bij Boijmans. Hij gebruikte zijn verzameling als zekerheid voor financiële verplichtingen jegens de Amsterdamse Bank Lisser & Rosenkranz. Lisser & Rosenkranz mocht zich op de kunstcollectie bij Boijmans verhalen indien Koenigs niet uiterlijk op 31 mei 1940 zijn schuld had voldaan.
Blijkbaar ging het Koenigs niet voor de wind. Hij probeerde vanaf 1939 zijn collectie te verkopen aan Boijmans. Dat lukte niet. Begin april 1940 droeg hij de in onderpand gegeven kunst over aan Lisser & Rosenkranz als betaling voor zijn schuld. Lisser & Rosenkranz verkocht vervolgens de collectie aan D.G. van Beuningen. Van Beuningen verkocht op zijn beurt een gedeelte aan de kunstinkoper van Adolf Hitler, een ander gedeelte liet hij aan Boijmans.
Onder de kunstvoorwerpen van de Koenigsverzameling bij Boijmans bevinden zich een groot aantal waardevolle tekeningen. Enige nazaten van Koenigs menen dat deze tekeningen nooit in onderpand zijn gegeven aan Lisser & Rosenkranz. Volgens hen behoren ze niet tot de kunstvoorwerpen die aan Lisser & Rosenkranz in 1940 als betaling op de schuld zijn overgedragen en zijn deze tekeningen nog steeds eigendom van de nalatenschap Koenigs. Echter, zij konden geen lijst overleggen van stukken waaruit met zekerheid bleek welke goederen aan Lisser & Rosenkranz wel waren overgedragen en welke niet. Die bewijsnood werd hen (mede) noodlottig.
Rechtbank en Hof oordeelden dat uit correspondentie van Koenigs met Boijmans uit 1940 bleek dat het de bedoeling was van Koenigs om, ter betaling van zijn schulden, zijn gehele verzameling bij Boijmans over te dragen aan Lisser & Rosenkranz. Hij had daarbij geen uitzondering voor de tekeningen gemaakt. Ook na de dood van Koenigs en later diens vrouw bleek niet dat de tekeningen geacht werden te behoren tot de boedel van Koenigs of zijn echtgenote.
Volgens de rechtbank had, tot voor kort, geen van de erfgenamen van Koenigs zich op het standpunt gesteld dat de tekeningen van de familie Koenigs nog in bruikleen waren bij Boijmans. Hof en rechtbank trokken de conclusie dat de tekeningen in april 1940 waren overgedragen aan Lisser & Rosenkranz en dat de bruikleen toen reeds was beëindigd.
Commentaar Oostwaard
Een kunstvoorwerp kan zoek of vergeten raken. Maar in dit geval acht het Hof het niet erg geloofwaardig. Als het niet de bedoeling was geweest om de tekeningen over te dragen aan Lisser & Rosenkranz dan had Koenigs dat wel duidelijk gemaakt, zo is de redenering. De grondtoon van het Hof lijkt kritisch. Je moet je zaken bewijsrechtelijk heel goed op orde hebben om na zoveel decennia alsnog eigendom op te eisen, zo lijkt de gedachte. Het gebrek aan actie van de familie, gedurende zo’n lange tijd, speelt voor de rechtbank ook een rol bij de afweging van de zaak. Blijkbaar wordt dit als een confirmatie beschouwd dat de familie Koenigs er zelf van uitging dat de tekeningen in 1940 al waren overgedragen. Aan verjaringsperikelen of rechtsverwerking komt het Hof niet toe. Terwijl dit soort kwesties vaak, vanwege verjaring, een juridisch einde krijgen en zijn terug te brengen tot kwesties van moraal en fatsoen.
Bij kunst, verloren door omstandigheden die te maken hebben met de Tweede Wereldoorlog, bestaat een specifieke mogelijkheid tot geschillenbeslechting bij de Restitutiecommissie te Den Haag. De Koenigscollectie is al meerdere malen aan de Restitutiecommissie voorgelegd. Het ging daarbij om het karakter van de transactie tussen Koenigs en Lisser & Rosenkranz. Geoordeeld werd dat die transactie niet door oorlogsomstandigheden afgedwongen was. De Staat der Nederlanden was niet verplicht om werken aan nazaten Koenigs te restitueren.
Bij de procedure over de tekeningen ging het niet over oorlogsomstandigheden, integendeel. Eigendom werd gepretendeerd omdat de tekeningen juist nooit waren overgedragen aan Lisser & Rosenkranz. De civiele rechter gaat daar niet in mee.
Slechts 6 van de 14 “erfgenamen” van Koenigs traden op in de procedure. Of de term erfgenaam juridisch helemaal juist is, gaat het bestek van deze bijdrage te buiten. Deze 6 erfgenamen zullen juridisch zijn opgetreden als zogenaamde “deelgerechtigden” bij de nalatenschap van Koenigs. Die procedure is (mede) ingesteld ten behoeve van de nalatenschap en sorteert dan ook effect ten opzichte van de niet optredende erfgenamen. Het is goed mogelijk dat niet alle erfgenamen wensten op te treden, bijvoorbeeld omdat zij zich niet konden vinden in de claim. Dergelijke verschillen van inzicht kunnen dan tot interne disputen leiden. Ter vermijding daarvan kan het verstandig zijn om onderling een regeling te hebben getroffen waarin de mogelijkheid en de wijze van het voeren van procedures onderling is afgebakend.
Link naar de uitspraak van het gerechtshof Den Haag
Link naar de uitspraak van de rechtbank Rotterdam
Auteursrecht: Deze bijdrage is onderzocht, geschreven en gepubliceerd voor de Blog over Kunstrecht van Oostwaard via oostwaard.com/kunstrecht. Het auteursrecht op deze bijdrage berust bij Oostwaard. Het is, anders dan het delen of plaatsen van een link naar de bijdrage, niet toegestaan deze bijdrage (al dan niet in bewerkte vorm) te verveelvoudigen en/of openbaar te maken, behoudens schriftelijke goedkeuring door Oostwaard. Het is niet toegestaan het materiaal te gebruiken in een context waarvoor deze niet bedoeld is. De gebruiker vrijwaart Oostwaard voor eventuele aanspraken van derden naar aanleiding van gebruik van het betreffende materiaal.