Veilinghuis niet aansprakelijk voor meer dan de helft geretoucheerd schilderij

Gepubliceerd op 8 februari 2013 om 10:12

Een koper kocht  op 14 november 2007 op een door Christie's Amsterdam B.V. georganiseerde veiling het schilderij  "A watchtower at the mouth of an estuary" voor  circa € 37.000 (inclusief opgeld).

 

In de veilingcatalogus was het kunstwerk omschreven als een schilderij van Jan Josefz. van Goyen (1596-1656 ).  In het door Christie’s opgestelde "condition report" was vermeld dat onder UV-licht retouches waren opgemerkt en dat het, vanwege de vuile vernis (waar moeilijk doorheen te kijken was), moeilijk was om een verdere uitspraak over de conditie van het schilderij te doen. De koper liet het schilderij na de aankoop technisch onderzoeken bij het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie (RKD).

 

Het RKD concludeerde in februari 2008:  "het valt niet uit te sluiten dat het schilderij oorspronkelijk een eigenhandig werk van Jan van Goyen is geweest, maar in de huidige toestand (...) kan dit schilderij niet of niet meer als eigenhandig worden beoordeeld."

 

De koper nam vervolgens contact op met Christie's, en liet het schilderij nadien nader technisch onderzoeken. De expert concludeerde op basis van microscopisch onderzoek dat het schilderij voor meer dan de helft was geretoucheerd. De koper eiste dat het veilinghuis het schilderij zou terugnemen en de koopsom zou terugbetalen. Christie's weigerde dat en de koper startte daarop een procedure voor de rechtbank Amsterdam.


Arrest: schilderij voldeed aan de overeenkomst

De koper stelde zich in de procedure - onder meer - op het standpunt dat het schilderij, dat voor meer dan de helft is geretoucheerd, geen "eigenhandig" werk van Van Goyen is, en hij handhaafde zijn beroep op dwaling, dan wel toerekenbare tekortkoming (wanprestatie).

 

Het hof overwoog bij arrest van 11 september 2012 (r.o. 3.3.3.) dat in hoger beroep de vraag moest worden beantwoord of de mate van retouchering van het schilderij (meer dan de helft) die naderhand is gebleken, meebrengt dat Christie's daarover andere mededelingen had behoren te doen dan zij gedaan heeft, een lagere prijsstelling had moeten hanteren dan wel aan de naam van de maker een kwalificatie had moeten verbinden (bijvoorbeeld: "(was) van Goyen").

 

Vervolgens overwoog het hof (r.o. 3.3.4.) dat het bij de vraag of een schilderij aan de overeenkomst beantwoordt erom gaat of het schilderij , gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan, de eigenschappen bezat die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten.

 

Met betrekking tot de "aard van de zaak" constateerde het hof dat partijen het erover eens waren dat alle oude meesters (en dus ook deze Van Goyen) zijn geretoucheerd. Over de "mededelingen van de verkoper" overwoog het hof dat uit het samenstel van mededelingen van de zijde van Christie's (omschrijving in de veilingcatalogus, het conditierapport en de veilingvoorwaarden van Christie's), de koper niet mocht verwachten dat met zekerheid zou vaststaan dat het schilderij geheel geschilderd was door Van Goyen.

 

Volgens het hof mocht de koper wèl verwachten, gelet op de statuur van Christie's (een internationaal gerenommeerd veilinghuis, onder meer op het gebied van de schilderkunst), dat Christie's haar mening op goede gronden had gegeven. Het hof overwoog hierover dat Christie's in redelijkheid kon menen dat Van Goyen de maker was, nu zij zich daarbij baseerde op deskundige opinies (zowel het RKD als de Van Goyen deskundige H.U. Beck schreven ten tijde van de verkoop het werk toe aan Van Goyen) en eigen onderzoek (met UV-licht).

 

Christie's stelde (en het hof volgde haar daarin) dat van een veilinghuis niet een uitgebreid microscopisch onderzoek kan worden verlangd. Het hof overwoog verder dat uit de rapportage van de deskundige (waarin werd geconcludeerd dat meer dan de helft is geretoucheerd) niet kan worden afgeleid dat Christie's daardoor in redelijkheid niet de mening kon zijn toegedaan dat Van Goyen de maker van het werk was. Het feit dat het RKD haar mening over de toeschrijving ná de aankoop heeft gewijzigd, maakt dat evenmin anders.

 

Gelet op de waarschuwingen van Christie's omtrent de aanwezigheid van retouches had het, volgens het hof, op de weg van de koper had gelegen om vóór de koop meer zekerheid te verkrijgen over de mate waarin het schilderij was geretoucheerd, als dat bepalend was voor zijn aankoopbeslissing. Het veilinghuis dient in redelijkheid aan een dergelijk onderzoek mee te werken, doch dat betekent bijvoorbeeld niet - zo overwoog het hof  - dat het schilderij door de potentiële koper tijdens de kijkdagen mee mag worden genomen voor onderzoek. Immers, ook andere potentiële kopers moeten het schilderij kunnen bekijken.

 

Het hof concludeert dat het schilderij daarom voldeed aan de overeenkomst. Verder oordeelde het hof dat Christie's geen onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven, zodat het beroep op dwaling faalt.

 

Link naar de veilingcatalogus van 14 november 2007,  lot 135

Link naar het arrest van het gerechtshof Amsterdam (LJN: BY7731)

 

Update 21 juni 2013

De koper stelde beroep in cassatie in tegen het arrest van het hof. Op 21 juni 2013 verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.

 

Auteursrecht: Deze bijdrage is onderzocht, geschreven en gepubliceerd voor de Blog over Kunstrecht van Oostwaard via oostwaard.com/kunstrecht. Het auteursrecht op deze bijdrage berust bij Oostwaard. Het is, anders dan het delen of plaatsen van een link naar de bijdrage, niet toegestaan deze bijdrage (al dan niet in bewerkte vorm) te verveelvoudigen en/of openbaar te maken, behoudens schriftelijke goedkeuring door Oostwaard. Het is niet toegestaan het materiaal te gebruiken in een context waarvoor deze niet bedoeld is. De gebruiker vrijwaart Oostwaard voor eventuele aanspraken van derden naar aanleiding van gebruik van het betreffende materiaal.